Het hele arrest van de Hoge Raad is te vinden via
www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AZ5686. Ik geef wel meteen toe dat het een redelijke lap tekst is, de Hoge Raad en de Advocaat-Generaal hebben wel hun best gedaan

en zijn uitgekomen op 18 pagina's (geprint vanaf
www.rechtspraak.nl - minstens dubbele van gemiddelde arrest). Niet voor niets heeft de Advocaat-Generaal 72 voetnoten.
Heb in het vervolg de opvattingen van de Hoge Raad opgenomen en daaronder cursief een soort van samenvatting.
Het belangrijkste argument van verzoeker is dat het verzoek moet worden toegewezen op grond van het bepaalde in de artt. 1:24 en 1:19d BW dan wel op de voet van art. 8 EVRM, nu 'niet-geseksueerdheid' wat betreft het recht op respect voor privé leven, op één lijn moet worden gesteld met 'transseksualiteit'.
De Hoge Raad komt dan tot het volgende als het gaat om de artikelen 1:24 en 1:19d BW:
Bij de huidige stand van de wetgeving kan het verzoek van [verzoeker], dat berust op de na een jarenlang proces van ervaring en bewustwording verkregen overtuiging noch tot het mannelijke noch tot het vrouwelijke geslacht te behoren, niet worden toegewezen. Dat volgens [verzoeker] in de geboorteakte het geslacht onjuist is vermeld, berust enkel op deze overtuiging en niet op een misslag zoals hiervoor bedoeld. De met bijzondere waarborgen omklede regeling inzake transseksualiteit komt, naar in cassatie niet wordt bestreden, bij het onderhavige verzoek niet aan de orde. De regeling van art. 1:19d BW, die is gebaseerd op onzekerheid in medische zin. Het voorgaande betekent niet dat die in een langdurig proces met grote persoonlijke offers verkregen overtuiging niet behoort te worden gerespecteerd, maar wel dat die overtuiging bij de huidige stand van de wetgeving niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek tot het geheel achterwege laten in de geboorteakte van de vermelding van hetzij het mannelijke hetzij het vrouwelijke geslacht.
Dit komt erop neer dat de huidige Nederlandse wetgeving simpelweg de mogelijkheid niet biedt en dat het aan de wetgever is om daar eventueel wat aan te doen
Als het gaat om artikel 8 EVRM:
Tegen de achtergrond van de in onderdeel 2.49 van de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde rechtspraak van het EHRM (waaraan inmiddels kan worden toegevoegd het arrest van 28 november 2006, appl. nr. 42971/05, Wena en Anita Parry tegen het Verenigd Koninkrijk, LJN: AZ7797) moet worden aangenomen dat het binnen de aan de nationale staten gelaten "margin of appreciation" ligt te beslissen of, en zo ja, op welke wijze de wettelijke regeling inzake de geslachtsaanduiding in de geboorteakte moet voorzien in de mogelijkheid de geslachtsaanduiding geheel achterwege te laten in gevallen van "niet-geseksueerdheid". Bij de beantwoording van de vraag of uit art. 8 EVRM een positieve verplichting voortvloeit tot het treffen van een dergelijke regeling of tot het toewijzen van het onderhavige verzoek, dient rekening te worden gehouden met een juist evenwicht tussen het algemeen belang en de belangen van het individu. In het onderhavige geval weegt het algemeen belang bij handhaving van de hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 beschreven wettelijke regeling inzake de geslachtsaanduiding in de geboorteakte, welke regeling is gebaseerd op de ook in de andere bij de Raad van Europa aangesloten staten algemeen aanvaarde opvatting dat personen hetzij tot het mannelijke hetzij tot het vrouwelijke geslacht behoren, zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij juridische erkenning - door het achterwege laten van een geslachtsaanduiding in de geboorteakte - van de overtuiging noch tot het ene noch tot het andere geslacht te behoren. Hierbij is nog in aanmerking te nemen dat uit de door [verzoeker] overgelegde stukken weliswaar kan worden afgeleid dat geleidelijk meer aandacht wordt gegeven aan interseksualiteit, met name in gevallen waarin een persoon geslachtelijke kenmerken van beide seksen heeft, en daarmee samenhangende problemen van verschillende aard, maar niet dat sprake is van een (trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit in gevallen waarin personen ervan overtuigd zijn geraakt dat zij, ongeacht de bij hen aanwezige fysieke geslachtskenmerken, noch tot het vrouwelijke noch tot het mannelijke geslacht behoren.
Het algemeen belang van handhaving van de bestaande wettelijke regeling van de geslachtsaanduiding weegt zwaarder dan het belang van verzoeker bij juridische erkenning van de overtuiging noch tot het ene noch tot het andere geslacht te behoren. Daarom is er geen verplichting om een regeling te treffen om noch als man noch als vrouw te worden aangeduid.[/i]