Hij had zich voorgenomen in zijn leven zoveel mogelijk de liefde te bedrijven. Dat, en nog een stuk of wat goede boeken schrijven. En hij heeft het allebei gedaan.
We hebben het over Kostas Tachtsis, de Griekse schrijver die een te bewogen leven leidde om een omvangrijk oeuvre na te laten. In “Een diplomatieke geschiedenis”, één der novellen uit “Het wisselgeld” beschrijft hij hoe hij net als zijn vader, van jongs af nooit in staat was plannen voor de toekomst te maken; hij leefde “van de ene dag in de andere, als ik er al over nadacht deed ik dat eerder instinctmatig, met mijn onderbewustzijn, dan met mijn verstand” en voelde afkeer van het idee “dit ene, onherhaalbare leven dat ons ten deel is gevallen”, door te brengen met van het begin tot het eind maar één beroep uit te oefenen, van al die beroepen die op de wereld bestaan.
Kiezen is uitsluiten. Daar gruwde hij van. Hij wou alles. Ik ken dat gevoel. “Er waren zo veel dingen die iemand voor zijn dood kon ondernemen en die wilde ik allemaal doen, althans zo veel als ik kon”. Tachtsis zwom beroepshalve door vele watertjes; zo was hij op een blauwe maandag zelfs stationschef in een onooglijk station, ergens verloren in de Australische outback. Toeristengids in Griekenland was hij ook een tijdlang. Soms had hij het moeilijk om de touwtjes aan elkaar te knopen en dan sloeg hij er zich door met die andere kunst die hij ook bijzonder goed verstond : overdag man zijn, en ’s nachts vrouw. Op het einde van zijn leven deed hij het louter voor het genot zich een begeerlijke vrouw te voelen, achternagezeten door geile mannen, die bereid waren te betalen. Ook daarin was hij perfectionist. Hij leek sprekend op de jonge knappe koningin Sofia van Spanje, zei hij zelf, en de mannen die hij meenam naar hotelkamers of naar zijn appartement verkeerden in de volmaakte illusie een vrouwelijk hoertje aan de haak geslagen te hebben.
Ik herinner mij nog goed de boekbespreking in het literair supplement van NRC-Handelsblad, waar “Het wisselgeld” aan bod kwam, uitgegeven bij Bert Bakker in 1989. De recensent vermeldde Tachtsis zijn opmerkelijk nachtleven als travesti-hoertje, ik wreef mijn ogen uit en kon moeilijk aannemen dat dit letterlijk te interpreteren was. Die man deed dus waar ik toen amper nog dierf aan denken…?! Sindsdien is er wel veel veranderd, moet ik toegeven. Maar indertijd heb ik het boek zelf niet durven lezen, hoewel het op mijn vriendin haar nachtkastje lag te wenken.
De Nederlandse vertaling is vandaag volledig uitgeput en onvindbaar op de tweedehandsmarkt, maar vorige zomer heb ik de Franse vertaling uiteindelijk dan toch gevonden. De raakpunten waren confronterend. Een vader die snolt in een compromitterend dagboek. De wanhopige geilheid van een veel oudere gehuwde man “Maar toen hij mij begon te vertellen dat ik zo’n atletisch lichaam had en dat hij mijn spieren wilde testen, was mijn dronkenschap plotseling over, …”; de ontdekking van het ijdele genot zich begeerd te weten door een waanzinnig verliefde man (vgl. “Stel je voor, mannen die om hem elkaar met messen te lijf gingen. Zouden ze op een dag elkaar ook te lijf gaan om MIJ, in plaats van mij met vijf drachme af te schepen, of met een vrijkaartje voor de bioscoop?” – p. 111 in De Vreselijke Rechterstoel, uitg. Bert Bakker) ook al blijft het lichamelijk genot afwezig (“zo kwam ook nooit, maar dan ook nooit, een verzadiging” (p. 308 in De Vreselijke Rechterstoel), maar wordt het ruimschoots gecompenseerd door de egostrelende roes zich het onderdanige lustobject te voelen….!! Als puber was Tachtsis getuige van soldaten die in de rij stonden voor het plaatselijk wijkbordeel. Zijn moeder en tante gaven enkel als minachtend commentaar “Tja, zo zijn mannen nu eenmaal..”. Maar de kleine Tachtsis zijn verbeelding raakte over haar toeren: “wat zou ik graag eens daarbinnen zijn – als klant of als een van de twee vrouwen, dat deed er niet toe, als ik maar deel had aan wat ze daar deden of het in elk geval met eigen ogen kon zien, in plaats van het mij alleen maar te hoeven verbeelden”. Als klant of als hoer, het was allemaal even goed voor hem, als hij maar deel kon uitmaken van die mysterieuze vitale oerkracht die ons tot elkaar drijft (p. 236, Vreselijke Rechterstoel). Om af te ronden dit nog, zoals reeds vermeld : Tachtsis was zo een danige perfectionist dat hij moeilijk vooruit raakte met zijn literaire productie, die dan ook heel beperkt bleef (“Maar elke keer als ik er weer voor ging zitten om een vierde hoofdstuk te schrijven, las ik eerst het voorafgaande en ik vond er veel te veel fouten in zitten en bleef aan het verbeteren. Daarna schreef ik alles in een schoolschrift in het net (“De Rode Mantel”, p. 77 in “Het Wisselgeld”). Ook die worsteling is mij niet vreemd… Ooit hoorde ik iemand zeggen over de lectuur van een of ander boek “het was net of ik de beschrijving van mijn eigen leven onder ogen kreeg. Ik wou er niet in verder gaan omdat het einde mij beangstigde.” Men kan hier begrip voor opbrengen… : Tachtsis werd in 1988 door een klant gewurgd in zijn Atheens appartement.
Mag ik u iets vragen ? Bestook aub Bert Bakker met het verzoek tot een heruitgave van zijn werk. Tachtsis verdient het !
Pauline
Schitterende en vlot te lezen boeken. Maar de analyse/beschrijving van PAULINE is evenzeer een bewijs van haar zeer erudiete geest.Ik ken PAULINE persoonlijk héél goed en bevestig : geef ons meer van haar ervaringen – ja zelfs van haar eigen belevenissen want ooit zullen de media haar in een ( denkbeeldige ) hemel prijzen en zal elke rechtgeaarde travestiet ‘haar’ boeken moeten lezen
dus nu al een voorproefje voor ‘ onze ‘ gemeenschap.