4 februari 2003 Johan is 58 jaar. Zijn hele leven wordt hij al achtervolgd door een vrouw. Ze heeft hem belet normaal met zijn vrienden om te gaan, een goede baan te vinden, gelukkig te zijn met zijn vrouw en kinderen en ze heeft hem elke vorm van gemoedsrust ontnomen. Veertig jaar lang heeft hij geprobeerd haar uit zijn leven te verbannen. Maar ze bleek een dwingeland. Ze liet zich niet verbannen. Drie jaar geleden gaf hij de strijd op, ging naar een travestietenlounge en kleedde zich voor het eerst om. Sindsdien heeft hij een haat/liefde verhouding met Natalie, zijn vrouwelijk alter ego.
‘Ik heb ‘West Side Story’ wel duizend keer gezien. Niet de hele film hoor, maar wel die scène in het naaiatelier waar Natalie Wood ‘I’m so pretty’ zingt samen met haar vriendinnen. Die gezelligheid die vrouwen onder elkaar hebben, dat heb ik altijd gemist.’ Travestiet Johan zit met een probleem. Hij is een middelmatig uitziende man met een buikje die niets liever wil dan eruit zien als Natalie Wood. ‘Die eerste keer omkleden, drie jaar geleden, was pure dwang. Ik moest het doen. Het was dát of gek worden.’ Johan maakt een verwarde indruk. Hij is ook nog niet zo gek lang ‘uit de kast’ en wordt heen en weer geslingerd tussen opluchting dat hij sinds drie jaar eindelijk weet wat hem altijd heeft dwarsgezeten en schaamte dat hij is zoals hij is. Hortend en stotend vertelt hij zijn verhaal. Scènes uit zijn leven, kris kras door elkaar heen, een spraakwaterval zonder chronologie. Een ontroerend verhaal maar ook een tragedie die zijn weerga niet kent. Terwijl hij vertelt, zijn zijn handen constant in beweging en schuifelt hij nerveus heen en weer met zijn voeten. ‘Schrijf in godsnaam niet dat het iets met sex heeft te maken. Dat is een koe met een Apollo-raket vergelijken.’ zegt hij fel. Johan heeft aan de ene kant enorme behoefte zijn verhaal te vertellen maar is aan de andere kant bang. Hij vreest dat mensen het niet zullen begrijpen. En het is ook moeilijk te begrijpen. Veel mensen verwarren travestieten met drag queens; homo’s die zich omkleden als glamour babes om zo hun baltsgedrag nog meer kracht bij te zetten. Niks mis mee maar tachtig procent van alle travestieten zijn heteroseksueel en hebben vaak kinderen. Waarom een man in een heterowereld de dwangmatige behoefte ontwikkelt vrouwenkleren aan te trekken, is nog steeds een wetenschappelijk raadsel. Maar het is een grimmige grap die het lot met hen uithaalt. Een vrouw met iets teveel testosteron wordt er niet op aangekeken als ze een leren broek en Mexicaanse laarzen aantrekt. Of op een motorfiets gaat rijden. Dat wordt zelfs wel sexy gevonden. Maar een man die een rok aantrekt, da’s taboe. Dat wordt met perversiteit en gekte in verband gebracht. ‘Ik wist al heel vroeg dat er iets met me aan de hand was’, zegt Johan als hij zijn zenuwen enigszins onder controle heeft gekregen. ‘Ik had constant dat gevoel van ‘iets klopt er niet aan mij’. Ik deed wel mee met jongensspelletjes maar niet van harte. Ik probeerde er een paar keer over te praten maar daar mocht niet over gepraat worden. Het was1955. Dus ik sloot mezelf op. Langzaam verdwenen mijn vrienden. Toen ben ik een jaartje of vijf, zes diep eenzaam geweest. Doodongelukkig. Ik zat dagenlang voor me uit te kijken. En had natuurlijk ook slechte resultaten op school.’ Veel steun van zijn gezin kreeg de kleine Johan niet. Er was weinig bespreekbaar. ‘Op ’s zondagsmiddags gingen we altijd een stukje rijden met het hele gezin. Mijn ouders wisten geen andere manier om die zondag door te komen. En dan voelde ik tijdens die ritten die blikken van mijn familie. Ze keken me aan alsof ze wilde zeggen ‘Je hoort niet bij ons. Waarom ben je zo stil? Waarom heb je geen vrienden?’ En ik was de laatste die de antwoorden had toen.’ Als Johan, met de wetenschap die hij nu heeft, terugkijkt op zijn leven, realiseert hij zich dat er al heel vroeg tekenen waren dat er een meisjeshart in hem klopte. ‘Toen ik heel jong was, een jaar of acht, ik vergeet het nooit, moest ik een keer iets afleveren bij de school van mijn zus. Die zat op een meisjesschool. Vanaf het moment dat ik daar de drempel overstapte, kwam er een heerlijke rust over me heen. De geur, de sfeer, het kleurige van hun kleding, de veiligheid die ik bij jongens nooit voelde. Ik voelde me thuis. Voor het eerst.’ Johan’s jeugd kenmerkte zich door een groot verlangen naar omgang met meisjes. ‘Een zeer extreem verlangen. Ik kon er niks mee. Het gebeurde ook niet, nauwelijks. Ik weet nog dat we dan zo’n zondag gingen rijden en als we dan langs een huis kwamen, kon ik alleen maar denken ‘zouden er in dat huis binnen jonge meiden zitten. Die lekker zitten te giechelen en spelletjes doen?’ Dat was het enige waar ik aan kon denken. Maar ik kon niets met dat gevoel.’ Van omgang met jongens werd Johan depressief. Hij kon niet meedraaien in hun wereldje en de dingen die hen interesseerden, interesseerden hem niet. ‘Ik kon niet tegen dat stomme prestatiegerichte gedoe. Er waren een aantal sporten waar ik goed in was. Hardlopen, hoogspringen. En dan die haat en nijd als ik weer won. Ik vond dat echt een verschrikking. Ze begrepen ook niets van mij.’ Na een zeer moeizame en verwarrende jeugd, leerde Johan op 18 jarige leeftijd de vrouw kennen die zo’n grote rol in zijn leven zou gaan spelen. Zijn grote en enige echte liefde; Natalie Wood. ‘Ik weet het nog als de dag van gisteren. West Side Story draaide in Amsterdam. Ik was met mijn vader en moeder. Geen idee waar ik heen ging. Die film was vijf minuten bezig en ik dacht bij mezelf ‘daar heb je ’t weer. Vechtende jeugdbendes. Een hoop macho gedoe. Niks aan.’ Maar toen zag ik Natalie Wood voor het eerst en ik had gelijk kriebels in mijn maag. Ze heeft me nooit meer losgelaten. Ik dacht ‘als ik ooit trouw dan moet er van die vrouw net zo’n spontaniteitgevoel komen als van Natalie Wood in die film. Nou, je begrijpt het al, dat is er nooit van gekomen.’ Veel mannen met travestie neigingen proberen van die gedachten af te komen door stoer werk te gaan doen. Velen kiezen voor een leven als motorinstructeur, timmerman, politieagent, bouwvakker, alles om maar van die ‘sissy-gedachten’ af te komen. Ze proberen, door zich letterlijk in het testosteron te drenken, hun vrouwelijke alter ego te ontvluchten. Zo ook Johan. Hij ging werken in een metaalfabriek. ‘Ik wentelde me in het macho gevoel dat dat werk met zich meebracht. Ik maakte onmenselijke uren, soms wel zeventig uur per week. Metaaldraaien, scheepsraderen vervaardigen. Ik droeg een overall en zo’n stoere brede gereedschapsriem en schoenen met stalen neuzen. Ik wilde me weer een vent voelen. Sterke verhalen ophangen aan de draaibank. Gekkigheid uithalen met de meiden van het kantoor. En ik werd geaccepteerd. In het begin hielp het. Ik voelde me lekker met mijn herwonnen mangevoel. Drie jaar heb ik het volgehouden. Toen ben ik gecrashed. Het was natuurlijk één grote vlucht.’ Na een bezoek aan de psychiater van het GAK werd Johan afgekeurd en kreeg een uitkering. Tot op de dag van vandaag is hij arbeidsongeschikt, alhoewel hij bijverdient als vertegenwoordiger. Zelfmoord heeft regelmatig door Johans hoofd gespeeld. ‘Nooit geprobeerd hoor. Ik heb wel regelmatig bij de trein gestaan en gedacht ‘één stapje naar voren betekent nooit meer verdriet of eenzaamheid’ Ik heb het nooit gedaan. Mijn oudste broer wel. Dat is nu vier jaar geleden. Dus het zit in de familie.’ Al pratend over zijn leven, zakt Johan dieper in zijn stoel en wordt zijn gezichtsuitdrukking moedelozer. Hij is zichtbaar niet trots op hetgeen hij heeft bereikt. Zijn omgeving benauwt hem. De rijtjeshuizen, de zinloosheid en kleurloosheid van zijn eigen bestaan. ‘Ik voel me gevangen in deze omgeving. Ik leid een burgerlijk bestaan. Kerk, werk en eten. Bekrompenheid. Ik zou graag in een veel vrijere omgeving willen verkeren dan die waar ik me in begeef. Natalie is de vrijgevochte van ons tweeën. Als ik haar ben, durf ik meer. Begeef ik me op plaatsen waar Johan nooit zou komen. Ik heb een droomwereld opgebouwd, een utopie, een koninkrijk in mezelf, wat natuurlijk niets met de realiteit te maken heeft. Alleen in mijn hoofd speelt zich dat af. Daardoor verdraag ik dit leven. Terwijl het welbeschouwd voor mij onverdraaglijk is.’ Voordat Johan zijn vrouwenkleding bij elkaar gaat zoeken om de stad in te gaan, kijkt hij in de slaapkamer nog even naar zijn favoriete scène van West Side Story. Een vrolijke, verliefde Natalie Wood deelt haar hartsgeheimen met haar vriendinnen. Het is een kleurige scène die schril afsteekt tegen het kleurloze bestaan van Johan in zijn kleine arbeidershuisje in een volkse buurt van Voorschoten. Zijn blik wordt wazig. ‘Het is dat ik niet alleen ben,’ zegt hij zacht, ‘maar anders had ik hier op mijn bed liggen grienen. In feite lijk ik op Boudewijn Büch. Ook zo’n ziel die zijn hele leven op de vlucht was. Ik doe het alleen op een andere manier dan hij. Maar de gekte en het leed is hetzelfde.’ Teneergeslagen duikt Johan z’n werkkamer in om Natalie’s kleding van vandaag uit te gaan zoeken. Terwijl hij druk in allerlei laden en kasten snuffelt, gebeurt er iets merkwaardigs. De tragische, sombere man met de iets gebukte houding begint te veranderen. Zijn ogen beginnen te glimmen en zijn stem wordt enthousiaster. ‘Wat zal ik aantrekken.’ mompelt hij in zichzelf en kijkt tevreden naar zijn, steeds groter wordende, damesgarderobe. ‘Staat deze rok bij die laarzen? Nee, toch maar die geruite rok.’ Met een bulk vol kleren en een koffertje stommelt hij naar beneden, naar de woonkamer. ‘Daar heb ik beter licht. Kan ik zien wat wel en niet bij elkaar past.’ Terwijl hij midden in de woonkamer op z’n knieën zijn koffertje aan het inpakken is, pruik, silicone borsten, makeup, lingerie, stapt zijn vrouw Bep de kamer binnen. Johan is zo druk bezig dat hij niet eens merkt dat ze achter hem staat. ‘Vergeet je niks?’ zegt ze, ‘en niet die grijze pruik, die ziet er echt niet uit. Je moet wel een beetje mooi op de foto.’ Op weg naar de V&D, een vaste ‘omkleedplek’ van Johan, vertelt hij honderduit over de vrouw die hij over niet al te lange tijd zal doen ontwaken, Natalie; zijn kwelgeest of zijn reddende engel, Johan weet het niet. ‘Ik weet alleen dat ik nu al ‘last’ krijg van het zaterdagavond gevoel. Het danszaal gevoel. Het receptie gevoel. Feestelijk. Anders zijn dan anderen. Jezelf laten gelden. Doen waar ik zin in heb. Ik durf dit en jullie niet. De gekte ervan spreekt me aan.’ Aangekomen in de V & D gaat Johan in een rechte lijn naar de toiletten. Hij wordt begroet door Sarah, de toiletdame die hem al drie jaar lang als man het invalidentoilet in ziet gaan om er als vrouw weer uit te komen. ‘We kennen hem allemaal hier. De eerste keer vond ik het wel een beetje vreemd natuurlijk. Maar hij zei meteen eerlijk hoe de vork in de steel zat en dat waardeerde ik erg. Hij moet er soms even uit als er een ‘echte’ invalide naar de WC moet. Dat is een paar keer gebeurt en da’s een beetje onhandig. Maar het is een schat. Ik leen hem wel eens een mascaraatje als hij dat is vergeten. En ik check altijd even zijn make-up voordat hij naar boven gaat om een gebakje te eten in La Place.’ Als Natalie, een half uurtje later, een plekje zoekt in het overvolle restaurant, wordt ze nagestaard door de aanwezigen. Is Johan een onopvallend, grijs mannetje, Natalie is flamboyant en valt op. Haar tred is zelfverzekerd en ze heeft een uitnodigende uitdrukking op haar gezicht. Daar komt nog bij: Natalie toont tien jaar jonger dan Johan. Een jongen en een mooi meisje zitten aan een tafel naast Natalie. Ze bekijken haar en spreken haar vrijwel onmiddellijk aan. Het meisje blijkt Aukje te heten en haar vriend (nee, we hebben niks, we doen dezelfde studie) Sylvester. En het blijft niet bij aanspreken, ze staan op en gaan naast Natalie zitten. Zij kan haar geluk niet op. Zo’n mooi elfje dat zich bijna tegen haar aan nestelt, een stortvloed van vragen over haar uitstort en alles van haar wil weten. Stralend begint Natalie haar levensverhaal opnieuw te vertellen. En gek genoeg klinkt het nu een stuk minder zwaarmoedig dan toen Johan het vertelde. De twee studenten hangen aan haar lippen. Sylvester vindt het ‘kicken’ dat Natalie doet wat ze doet. Aukje vindt Natalie de dapperste man/vrouw die er bestaat. Als Johan aan deze tafel had gezeten, hadden ze hem geen blik waardig gekeurd. Johan is een depressieve grijze man. Die spreek je niet aan. Natalie daarentegen kijkt een stuk opener de wereld in. Dus uiteindelijk, hoe wrang het ook is, wordt Johan van de ondraaglijke zwaarheid van het bestaan gered door degene die hem er ook heeft ingestort: zijn alter ego: Natalie. De vrouw van wie hij nooit zal en kan scheiden. Johan’s vrouw Bep: ‘Als je er eenmaal aan gewend bent …’ Bep, Johans vrouw, lijkt niet op Natalie Wood. In de verste verte niet. Ze is een volkse, aardse en verzorgende vrouw die zich in het verleden behoorlijk veel zorgen heeft gemaakt over de zielenrust van haar man. Uit de manier waarop ze met hem omgaat, blijkt dat ze van hem houdt. Ze begrijpt de fantasie-wereld waarin haar man soms leeft niet. Maar ze heeft nooit de behoefte gehad om hem te verlaten. ‘Toen hij het me vertelde, was mijn eerste reactie ‘waarom heb je me dat niet eerder verteld?’ Ineens werd zoveel duidelijk. Ik weet niet waardoor een man travestiet wordt, daar heb ik niet voor geleerd. Maar ik weet wel dat als een man eenmaal travestiet is, hij er vroeg of laat aan moet toegeven en wat maakt het uit? Nu we er aan gewend zijn geraakt, is het een deel van ons gezin geworden. Onze jongste zoon woont nog in huis. Hij weet het. Als Johan weer wegzakt in een depressie zegt hij: ‘Pap, ga lekker even winkelen in de stad. Neem je kleren mee en ga maar. Dan voel je je straks weer beter.’ Beps familie is minder begripvol. ‘Johan was laatst jarig en mijn familie heeft het massaal laten afweten. Ze komen ook niet meer op mijn verjaardag hoor. Ze begrijpen niet dat ik bij hem blijf. Maar we zijn 32 jaar getrouwd. Johan zegt altijd: ‘Het is als een lange treinreis. Dan spring je ook niet vlak voor het eindstation eruit’ en hij heeft gelijk.’ Bep vindt het wel moeilijk om Johan als vrouw te zien. ‘Hij kwam een keer als Natalie thuis en dat vind ik niet leuk. Nog niet eens zozeer voor mezelf maar ik ben bang dat de buurt hem zo ziet. Ik heb geen zin in die blikken in de supermarkt. Maar ik accepteer het en ik zie dat hij het nodig heeft om zo nu en dan gelukkig te zijn.’ Bron: Mylène de la Haye, Panorama januari 2003.