Hersenen van transseksuele mannen vertonen vanaf het 20ste jaar een flink onderscheid in het deel dat de sekseontwikkeling stuurt. Dat krimpt, aldus een promovendus. Waarschijnlijk door gebrek aan testosteron rond de geboorte.
De gemiddelde transseksueel heeft er niet zoveel aan, maar het ontstaan van het gebied in zijn hersenen dat verschilt van dat van zijn seksegenoten, is verder in kaart gebracht. Het onderscheid ontstaat pas na de puberteit, iets dat hersenonderzoekers niet hadden verwacht. Medisch bioloog Wilson Chung is nog een beetje verbaasd over de uitkomst van zijn promotieonderzoek naar sekseverschillen in de hersenen. ‘Bij ratten ontstaat het verschil in de eerste dagen na de geboorte. Bij de mens pas rond het twintigste levensjaar, althans in het gebied dat ik heb bestudeerd.’ Hij promoveert woensdag 15 januari aan de Universiteit van Amsterdam bij prof. Dick Swaab. Chung was ten tijde van zijn onderzoek verbonden aan het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek in Amsterdam. Die instelling heeft de afgelopen jaren een reputatie opgebouwd bij het in kaart brengen van sekseverschillen in de hersenen. Dat die er zijn, is onomstreden. In 1995 komt de onderzoeksinstelling met de bevinding naar buiten dat de hersenen van transseksuelen anders zijn dan die van geslachtsgenoten. Transseksuelen zijn personen die het sterke gevoel hebben in het verkeerde lichaam te zijn geboren. De onderzoekers zien het verschil in een klein gebied (de BSTc), gelegen vlak bij de hypothalamus. Dat deel van de hersenen regelt onder meer het seksueel gedrag. De BSTc is bij vrouwen en transseksuele mannen (mannen die zich vrouw voelen) ongeveer de helft zo groot als bij mannen. Chung, nu verbonden aan de Colorado State University in de Verenigde Staten, heeft dat gebied verder onder de loep genomen. Wat veroorzaakt het verschil in de hersenen? ‘Ik was niet bijzonder geïnteresseerd in transseksuelen’, zegt hij. ‘Ik wilde het verschil uit pure wetenschappelijke interesse proberen te verklaren. Maar mijn uitkomsten zijn voor die groep wel van belang.’ De onderzoeker kreeg hersenweefsel van pasgeborenen, pubers en jong volwassenen, zowel mannen als vrouwen. Van elke persoon bepaalde hij het volume van het BSTc. Uit dit onderzoek blijkt dat de grootte van het gebiedje pas bij volwassenen verschilt, bij jonge kinderen en pubers is geen verandering te zien tussen man en vrouw. ‘Dit is de frappante uitkomst van mijn studie’, zegt Chung. Hij bladert naar de grafieken met gegevens over de kern bij ratten. ‘Daar zie je na twaalf dagen een verschil, als de ratten erg jong zijn.’ De onderzoeker probeerde daarna te verklaren waarom de BSTc pas op latere leeftijd verschil vertoont. Hij ging ervan uit dat de grootte van het seksuele regelcentrum in de hersenen wordt bepaald door het afsterven van cellen (apoptose). ‘Je moet je voorstellen dat de hersenen tijdens het leven worden geboetseerd. Op een bepaalde plek verdwijnt een stukje, elders komt er iets bij. Onder invloed of door het ontbreken van stoffen in het lichaam zetten de cellen zich aan om zelfmoord te plegen.’ Het onderscheid tussen man en vrouw is een hormonenkwestie, dus logischerwijs keek Chung naar het mannelijk geslachtshormoon testosteron. Zijn onderzoek verschoof van menselijk weefsel naar dat van ratten. ‘Ik heb een jaar lang in de hersenen van ratten zitten turen’, denkt hij terug aan zijn werk van de afgelopen vijfenhalf jaar in Amsterdam. Hij keek bij vrouwtjes- en mannetjesratten naar de ontwikkeling van het BSTc-gebied. Chung onderzocht gecastreerde mannelijke ratten waarvan sommige testosteron kregen toegevoegd en andere niet. Ook gaf hij vrouwtjesratten mannelijke hormonen en keek wat er gebeurde. De uitkomst is zoals gehoopt. Van de ratten die testosteron krijgen of hebben, ontwikkelen de hersenen zich mannelijk; de mannelijke ratten die de stof wordt onthouden, krijgen vrouwelijke hersenen. Hoe het hormoon de hersencellen weet te beschermen tegen apoptose is nog niet duidelijk, zegt Chung. ‘Dit is een voorbeeld van onderzoek dat meer vragen oproept dan beantwoordt.’ De vertaling van het resultaat van ratten naar de mens is moeilijk. Zowel mannelijke ratten als mensen van het mannelijk geslacht maken in de periode rond de geboorte veel testosteron aan. ‘Bij ratten heeft dat onmiddellijk invloed op de BSTc’, zegt Chung. Hij oppert dat het testosteron in de vroege jeugd de menselijke BSTc twintig jaar later kennelijk weet te beschermen tegen afbraak. Voor de transseksueel is dit waarschijnlijk een ver-van-mijn-bed-show. Maar dat kan veranderen. ‘Testosteron is de sleutelfactor die de grootte van de BSTc bepaalt’, zegt Chung stellig. Over de mogelijkheid die zijn onderzoek biedt om transseksualiteit te voorkomen, laat Chung zich niet uit. Die mogelijkheid is er natuurlijk wel. Het is denkbaar om in de verre toekomst rond de geboorte de hormoonspiegel te bepalen en zonodig in te grijpen. Chung wil er niets van weten. ‘Het is ver weg, als het ooit zal kunnen.’ Hij ziet ook veel hobbels. ‘In welke maanden rond de geboorte en in welke vorm testosteron van invloed is op de vorming van de hersenen is volstrekt niet duidelijk.’ Voor transseksuelen is het onderzoek op het Herseninstituut toch van belang. De instelling is op zoek naar een kenmerk dat op jonge leeftijd voorspelt of iemand transseksueel is. De grootte van de BSTc was kandidaat, maar die is afgevallen, toen Chung met zijn resultaten kwam. Directeur Swaab van het Herseninstituut wijst op het belang van het vroeg opsporen van mensen die van geslacht willen veranderen. In het AMC-magazine van januari zegt hij dat die personen jong een hormoonbehandeling kunnen krijgen om de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken te remmen. Zo kan worden verhinderd dat een jongen na zijn puberteit doorschiet naar twee meter. Het is dan veel moeilijker om er nog een aantrekkelijke vrouw van te maken, aldus Swaab. Bron: Volkskrant, 11 januari 2003